-
1 rentrer
rentrer [rãtree]1 (weer) naar binnen gaan, komen ⇒ thuiskomen, terugkomen♦voorbeelden:rentrer au logis, chez soi • thuiskomenrentrer dans la police • bij de politie gaanrentrer dans un arbre • tegen een boom botsenrentrer dans une catégorie • tot een categorie behorenla clé rentre bien dans la serrure • de sleutel past goed in het slotrentrer en soi-même • tot zichzelf inkerenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 binnenhalen ⇒ binnenbrengen, intrekken♦voorbeelden:v3) binnenhalen4) verbergen -
2 dedans
dedans [dədã]〈bijwoord; ook m.〉1 binnen ⇒ erbinnen, van binnen, erin♦voorbeelden:au dedans • van binnenau dedans de • binnen inau dedans de nous • in ons binnenstede dedans • van binnenla porte s'ouvre du dedans • de deur kan van binnenuit opengemaakt wordenen dedans • naar binnen, (van) binnenmarcher les pieds en dedans • met naar binnen gerichte voeten lopenen dedans de • binnenen dedans de lui-même • in zijn hartle dedans • de binnenkant, het binnenste -
3 entrer dedans
(r)entrer dedans -
4 rentrer dedans
rentrer dedans -
5 bang away
v. hard werken, ijverig en intensief werken; doorwerken, ploeteren; erop los knallen, erop losvragen, aanvallen en aggressief vragen stellen (de reporters sloegen er op los)bang away -
6 bollern
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский